dinsdag 24 maart 2009

Spagaat.


Spagaat.

Vorige week maakte ik weer eens mijn wandelingetje in de omgeving; noodzakelijk voor het herstel en een frisse plattelandsneus halen is natuurlijk altijd gezond.
Na een kwartiertje lopen, kwam ik bij de plaatselijke basisschool en daar was het juist speelkwartier.
Het gejoel en kabaal kwam me al tegemoet. Het bekende lawaai als tientallen uitgelaten kinderen even de droge lessen mogen onderbreken.
Een groepje kinderen was aan het voetballen op grasveldje naast het schoolplein en de bal vloog alle kanten op. Ik zag de bal met een hoge boog mijn kant opkomen; duidelijk veel te ver getrapt door een lange slungel die met veel armgebaren tegen mij riep:” Hee ouwe, gooi es terug! “
Tja, ik weet dat ik door veel jeugd als een oude kerel gezien wordt, maar zo voel ik me niet en de bekende nekhaartjes gingen dan ook spontaan overeind staan. Ik zou ze wel eens even wat laten zien. Zo hoog als ik die bal zou schoppen was iets waar die kleuters alleen maar van konden dromen.
Ik nam een kort aanloopje en haalde uit; een geweldige trap in gedachten. Jammer genoeg bleek de ondergrond nogal glad en toen mijn rechterbeen op het hoogste punt was, gleed mijn linkerbeen naar achteren. Een fatale spagaat was het gevolg.
De hoon en het gelach van al die kleine kinderen was niet belangrijk meer. Een onbeschrijfelijke, snijdende pijn doorkliefde mijn kruis. Ik had werkelijk het idee dat ik opengescheurd was tot aan mijn borstbeen.
Machteloos lag ik op het veldje toen een juf van de kleuters kwam aangerend en vroeg wat er gebeurd was. Een open deurtje natuurlijk, waarop ik zei dat ik er nog maar net lag en het ook niet precies wist. Die oude reactie kwam, ondanks de pijn, meteen in me op. Na een poosje gelegen te hebben, bleek dat ik echt niet meer in staat was om op te staan waarop de juf de ambulance belde.
Binnen een half uur lag ik netjes in het ziekenhuis op de eerste hulp afdeling te wachten op de dokter.
Heeft u wel eens op zo’n afdeling gelegen met een zeer pijnlijke kwetsuur? Na een poosje wachten kwam er een man in een witte jas. Hij vroeg wat er gebeurd was, waarop ik keurig mijn verhaal vertelde in de veronderstelling dat mijn pijn nu snel voorbij zou zijn. Niet dus. Na zijn medeleven betuigd te hebben, zei hij dat hij de dokter zou gaan halen. Had ik alles voor niks verteld! Waarschijnlijk was het een verpleger of, erger nog, een schoonmaker of zo.
Na weer een kwartier wachten werd mijn lontje al behoorlijk kort, maar gelukkig kwam er weer een witte jas binnen. Deze keer een hoogblonde dame met een beetje verkeerde make-up. Op haar vraag wat er gebeurd was zei ik dus dat ik mijn geheim wel bewaarde voor de dokter en dat zij haar leedvermaak over mijn kruispijn maar ergens anders moest gaan botvieren.
Ze vertelde dat zij de poort arts was en kwam beoordelen wat ik had en welke specialist er voor mij nodig was, dus vertelde ik mijn verhaal nogmaals. Deze keer maakte ik het wel iets stoerder, maar dat was inherent aan haar verschijning. De blonde dame was onder de indruk en haalde er een collega bij die de bekende weg bewandelde en mij wéér vroeg wat er gebeurd was! Toen was mijn lontje op.
De ontploffing volgde. Ik zal u de woorden besparen die ik bezigde. Het was niet netjes.
Ineens werden er in snel tempo foto’s gemaakt, kreeg ik een spuit met een pijnstiller waar ik heerlijk wazig van werd en alles werd weer wat draaglijker.
Na een kort overleg van de dokters bleek er een scheurtje in een bot te zitten. Was niets aan te doen. Gewoon rust nemen met wat paracetamolletjes en geen spagaat meer maken.
Mijn vrouw kwam me ophalen uit het ziekenhuis. Ze was hals over kop uit haar werk gekomen. Het eerste wat ze vroeg was: “Wat is er gebeurd!”

zondag 8 maart 2009

Onnatuurlijk


Onnatuurlijk.

Onze aanloopkat kwam vanmorgen weer aangelopen, net als elke dag rond een uur of negen ’s morgens. Deze keer hoorde ik hem al aankomen en dat kwam, omdat hij een belletje aan een halsband droeg.
Aan zijn manier van lopen kon ik al zien dat hij zwaar de pest in had. Hij liep met een ietwat gebogen kop en slofte meer dan dat hij statig liep, zoals hij gewoonlijk aan kwam lopen. Ik heb hem maar snel een schotel melk gegeven en een stukje kaas; dat vindt hij nu eenmaal lekker.
Na zijn hapje en drankje kwam hij naast me zitten en loensde mij een beetje vuil aan. Hij was knap gefrustreerd door die bel om zijn nek. Hij was natuurlijk de halve nacht op jacht geweest, maar had niks gevangen door dat gerinkel; elke prooi hoorde hem al van verre aankomen. Dit reduceerde hem tot een huiskat. Een dom beest die voor zijn eten afhankelijk is van twee-benige zoogdieren en die zoogdieren had hij nog nooit een vogeltje zien vangen.
Maar goed, ik vond het echt sneu voor hem. Het is tenslotte knap onnatuurlijk om zo’n jager een belletje om te binden, zodat hij zijn instinct niet meer kan botvieren.
Van mijn vrouw mocht ik het halsbandje echter niet afdoen, want de kat was immers niet van ons. Zijn vrouwtje heeft dat belletje gekocht met een bedoeling en daar mogen wij ons niet mee bemoeien. Degenen die mij kennen weten dat ik naar mijn vrouw luister, maar ik heb het er moeilijk mee; misschien omdat de kat ook een mannetje is. Ik voel met hem mee. Stel je voor dat vrouwen hun man een belletje om gaan doen om hem het jagen te verhinderen. Waar is dan het eind?
Hoewel, echt jagen is er natuurlijk niet meer bij. Al sinds de oertijd niet meer; ik bedoel dan de jacht op vrouwen. Maar ik heb altijd geleerd dat je best buitenshuis trek mag krijgen als je maar thuis komt eten.
Ziet u mij al lopen met een bel om m’n nek terwijl ik zo hier en daar een knipoogje weggeef en met donkerbruine stem complimentjes geef? Meewarige blikken en hoongelach zal mijn deel zijn en ik ben voorgoed jager af.
Dit alles zat ik te bedenken, terwijl ik de kat troostend achter zijn oren kriebelde. Hij keek me aan met een blik van verstandhouding en in de wetenschap dat ik deze keer niet naar mijn vrouw ging luisteren. Hij begon al een beetje op te fleuren. Toen mijn vrouw even naar het toilet was, heb ik snel het halsbandje losgemaakt en het met belletje en al onder in de prullenbak gestopt. Toen snel de kat naar buiten, zodat mijn vrouw niet zag dat hij met bel binnenkwam en zonder bel het huis verliet.
Huppelend vertrok de kat. Al snel ging zijn huppel over in de tijger-sluipgang en even later zag ik hem een sprong maken van wel anderhalve meter hoog; bijna een roek vermoord! De kat was weer helemaal in zijn element en de roek heeft waarschijnlijk lange tijd nodig gehad om over de schrik heen te komen. Met een goed gevoel ging ik weer zitten, want mijn vrouw had de koffie klaar. Koffie met een plak notenkoek. Ze vroeg of ik die middag mee kon helpen in de huishouding, want dan konden we daarna nog even samen de stad in; dat was gezellig.
Ik had de bel nog in mijn achterhoofd en zei dat ik best even wilde meehelpen, maar dat ik niet meeging naar de stad. Ik wilde nog even naar het leugenbankje om een paar mannen te spreken en de volgende dag wilde ik alleen de stad in gaan. Ik had belangrijke dingen te doen; mannendingen, ik ga op jacht. Jawel!
Zodoende liep ik dus de volgende dag in het centrum een beetje om me heen te kijken: blond, donker, dik, erg dun. Eigenlijk liep er niet zoveel jaagbaars bij.
Maar ja,wie A zegt moet ook B zeggen, dus ik stelde mijn eisen een beetje bij. Je kunt tenslotte als jager zijnde ook niet al te kieskeurig zijn en even later zag ik een acceptabele dame die de andere kant op keek toen we elkaar passeerden. Reden genoeg natuurlijk om zacht tegen haar aan te botsen en met bariton stem “sorry” te zeggen. Ze keek me aan met een glimlach en zei:” Geeft nait heur”.
Tja, ik heb een beperking als jager zijnde; ik knap volledig af op dit soort dialect en negeerde haar verder.
De volgende dame waar ik oogcontact mee kreeg, deed haar jas open en liet een zeer forse buik zien met een bloemetjes legging eronder. Need I say more...?
Ik moest maar weer eens naar huis. Het jachtinstinct was weer grondig uitgeblust en ik was blij om naar mijn eigen slanke vrouw met haar mooie tongval te gaan.
Met zulke loslopende vrouwen heb ik ook helemaal geen bel nodig.

zaterdag 7 maart 2009

Hangouderen.


Hangouderen.

Afgelopen week was ik weer eens aan de wandel en na een kwartiertje gelopen te hebben, kwam ik bij het zogenaamde leugenbankje.
Zoals u wellicht weet is dat een bankje dat je in veel dorpen en steden vindt en meestal wordt deze bank bezet door mannen in hun derde of vierde jeugd. De ouderen dus; mannen op leeftijd.
Deze mannen vertellen elkaar verhalen van vroeger en meestal worden die verhalen, naarmate ze langer geleden gebeurd zijn, steeds mooier en fantastischer en uiteindelijk worden het dus leugens.
Het leugenbankje in mijn dorp is geen haar beter. Er zaten twee mannen op en een derde zat op zijn rollator ernaast. Ze waren druk in gesprek en het ging er hard aan toe, want op een afstandje kon ik al horen dat de rollator bestuurder de universele woorden uitriep: “Vroeger! Toen hadden we pas armoe!”
De heren hadden mij in het vizier gekregen en nodigden me uit om te gaan zitten, want aan mijn manier van lopen hadden ze wel gezien dat ik daar aan toe was.
Aangezien ik amper de puberleeftijd ontgroeid ben vroeg ik of het wel gepast was dat ik bij zulke oude kerels ging zitten. Ze konden het gelukkig wel waarderen.
Meteen werd de aanval weer ingezet. Ze hadden het over de huidige crisis en dat dat helemaal geen crisis was. Nee meneer, vroeger, in de dertiger jaren, dat was pas crisis. We wisten ’s morgens niet of we ’s avonds te eten hadden en dan zaten we ook nog met veertien man aan tafel tegen drie aardappelen aan te kijken. Ha! Daar moest je nou eens om komen!
De man met de rollator wond zich steeds meer op en liep druk gebarend heen en weer. Ondertussen was hij zijn mobiele steun helemaal vergeten.Toen dat tot hem doordrong keek hij een beetje angstig om zich heen en ging hij gauw weer erop zitten. Hij wilde mij wel uitleggen waarom hij die rollator had als ik mijn mond kon houden en dat beloofde ik natuurlijk snel. Ik was erg benieuwd.
Hij vertelde dat hij 76 jaar was, een goed pensioen had en als het moest kon hij nog wel een marathon lopen; niet meer als een van de snelsten, maar toch. Echter, met zijn gezondheid en met zijn inkomen hoefde hij nergens aan te kloppen. Hij kreeg geen korting vanwege zijn leeftijd, omdat ze niet geloofden dat hij al zo oud was. Hij kreeg geen minima korting, omdat hij per ongeluk iets te goed in zijn slappe was zat. Kortom, doordat hij het zo goed voor elkaar had kwam hij nergens voor in aanmerking. En toen kwamen de crisisjaren weer naar voren. Er was hem toen ingeprent dat je altijd iets achter de hand moest houden. Nooit alles opmaken. Sparen, sparen, sparen.
Hij realiseerde zich dat hij meer moest doen om het nog beter te krijgen en schafte zich een rollator aan en daar ging hij voortaan mee door het leven en de deuren hadden zich geopend. Bij het gemeentehuis kreeg hij een voorkeurs behandeling; hij kreeg een gratis traplift die hij misschien later nog wel kon gebruiken. Als hij ergens heen moest, kon hij een taxi bellen. Ja meneer, op kosten van de verzekering.
Zo somde hij nog wat illegaal verkregen geneugten op en hij was oprecht blij dat hij deze extra dingen had. Niet dat hij het nodig had, maar je weet maar nooit hoe het over een paar jaar zou zijn.
De twee bankzitters hadden dit alles met stijgende verbazing aangehoord, totdat de ene zich realiseerde dat hij regelmatig boodschappen voor de rollator coureur deed. Toen begon hij een beetje rood aan te lopen en riep dat hij dus nooit meer iets voor de profiteur zou doen en dat het een schandaal was dat hij zo gebruikt was en dat alleen maar om er nog beter van te worden terwijl hij het al zo goed had!
De derde man bleef nog even stil. Hij zat peinzend te steunen op zijn wandelstok en gaf toen zijn visie op het gebeuren. Hij zei dat de huidige crisis eigenlijk helemaal te danken was aan dit soort egocentrisch gedrag. Altijd maar meer willen, nooit tevreden zijn met wat je hebt en een ander ook wat gunnen. Als mensen dingen niet betalen kunnen gaan ze het wel lenen. Ze leven boven hun stand om de schijn van welvaart maar op te kunnen houden, want stel je voor dat je buurman rijker was dan jou...allemaal klatergoud. De rollatorman had al die dingen helemaal niet nodig, maar wilde het wel allemaal hebben en dat gaat op kosten van de belastingbetaler. En wie is die belastingbetaler? Juist meneer, u en ik. Dus op een gegeven moment krijgt u ook de rekening van al dat overbodige consumptiegedrag en zover is het nu. Op dit moment krijgt iedereen de rekening en dus zitten we nu in een crisis, want niemand kan of wil het betalen.
De tweede man vertelde dat hij zijn hele leven fietshersteller was geweest, maar dat hij nu met plezier de bandjes van de rollator lek wilde prikken. Dit was genoeg voor de profiteur en hij ging met een opmerkelijke snelheid weg.
De derde man was altijd buschauffeur geweest en zei dat hij altijd opgekeken had tegen die man, omdat hij zijn werkzame leven had volbracht als bankdirecteur van de plaatselijke bank. Iemand met aanzien dus. Wat kun je je dan vergissen in zo’n persoon. Hoewel, van iemand die zijn hele leven hoge rentes berekent aan arme sloebers kun je ook weinig verwachten.
Het is tekenend dat wij ons geld toevertrouwen aan dit soort mensen en nu zitten wij op de blaren.
Ik heb op deze dag geen leugens of sterke verhalen gehoord op het leugenbankje. Wel zeer veel wijsheid en hoe klein een grote man kan zijn.

zondag 1 maart 2009

De Kuil.


De Kuil.

Wat ik nou vandaag weer meegemaakt heb; wilt u het weten? Ik zal het uit de doeken doen.
Ik liep mijn rondje weer eens zoals ik meerdere keren per dag doe; dit doe ik nog steeds bij wijze van revalidatie.
Dus, zoals gewoonlijk, loop ik eerst rustig aan naar achteren in de tuin, daarna weer terug en een slag om het huis en daarna voor het huis rechtsaf richting de begraafplaats.
Mijn fysiotherapeut zei dat ik moest lopen en vooral niet stilstaan. Dat schijnt slecht te zijn voor de rug, dus niet een poos blijven kletsen met deze en gene onderweg, maar doorlopen.
Nu is de begraafplaats, vlak bij ons huis, een plek waar je erg weinig kans loopt om aangesproken te worden. Er liggen mensen zat , maar er loopt nooit iemand.
Dus dagelijks maak ik mijn rondjes over die plek. Sommige omwonenden zien me daar wel rondlopen en komen dan natuurlijk met de bekende opmerkingen zoals: “ Ben je vast een plekje aan het uitzoeken?”of “Weinig aanspraak, hè?
Aan dit soort dingen stoor ik me niet; ik loop en kijk rustig rond. Eigenlijk is zo’n plek ook heel rustgevend. Ook hier staan hoge bomen en struiken die ruisend de stilte verbreken en behalve een stel onvermijdelijke roeken waan je je alleen en ver van de bewoonde wereld.
Maar goed, ik liep dus weer eens over die begraafplaats en las opnieuw de grafteksten. Ik was in gedachten verzonken en ineens kwam er een stem uit de grond: ”Hallo”.
Het is erg moeilijk om te beschrijven wat er met mij gebeurde, maar ik zal het proberen.
Mijn tenen begonnen te tintelen en dat trok langzaam omhoog totdat mijn kruin tintelde; al die tijd haalde ik geen adem. Ik stond volledig verstijfd; liep rood aan, omdat mijn ademhaling stilgevallen was en begon toen te trillen. Dat trillen ging over in schudden totdat ik ineens weer een teug lucht binnenkreeg. Gelukkig maar, want naar mijn idee had ik al minuten lang geen adem meer gehaald; de tijd leek stil te staan. Gelukkig kon ik toen ook weer normaal nadenken en ik realiseerde me dat mensen die begraven zijn geen ‘hallo’ meer zeggen tegen een willekeurige voorbijganger.
Weer klonk er een ‘hallo’. Het begon warempel weer een beetje te tintelen bij mij, maar deze keer kon ik mezelf in de hand houden. Ik keek eens goed om me heen, maar er was geen mens te zien. Dat was toch wel heel bizar; of ik hoor ineens stemmen of ik wordt belazerd door...ja, waardoor eigenlijk?
Nu klonk het wat harder: ”Hallo, ik zit hier achter die grote steen in een gat”.
Aha, ik heb alles nog op een rijtje; ik hoor alleen stemmen als ze er ook echt zijn!
Achter een grote grafsteen was inderdaad een groot gat en daarin stond een man ongeveer met zijn kruin ter hoogte van het gras. Grappig als ik ben, boog ik me een beetje voorover en zei dat ik niet wist wat hij aan het doen was, maar dat hij er mooi weer bij had.
De man kon het niet echt waarderen, want hij vertelde me dat hij al bijna drie uur in dat gat stond. Dat gat had hij gegraven, omdat hij de grafdelver verving die naar een begrafenis moest die dag.
Dat vond ik een grappige bijkomstigheid, maar ook hierin kon de man geen humor vinden. Hij vertelde dat hij een diep tweepersoons graf moest graven en omdat hij van de oude stempel was, had hij dat gedaan met een schep en verder niks. Toen hij klaar was, had hij de schep over de rand gekiept en een sprong gemaakt om uit het graf te komen. Helaas was hij zijn redelijk hoge leeftijd even vergeten en nu stond hij met een spitaanval te wachten op hulp.
Ik vertelde hem dat mijn rug het mij verhinderde om hem omhoog te trekken, maar dat ik wel even naar huis kon lopen om een ladder op te halen. Ladder in het gat, man omhoog, ladder omhoog, iedereen blij.
Dus liep ik terug naar huis en in de garage hing de ladder overdwars aan de muur. Mooi op hoogte, zodat je er geen last van hebt.
Toen ik de ladder boven mijn hoofd van de haken tilde, gebeurde het onvermijdelijke: een vlammende pijn schoot door mijn onderrug; deja vu. Het kreng kletterde tegen de grond en ik stond voorover gebogen tegen de werkbank de pijn te verbijten. Het was weer eens wat anders dan hernia pijn. Als je heel stil voorover blijft staan valt het eigenlijk best wel mee.
Maar goed, wat nu? Mijn vrouw is natuurlijk niet thuis; de buren horen mij niet als ik schreeuw, want de garage is dermate goed geïsoleerd dat elk hard geluid binnen blijft en buiten heerst absolute stilte.
Na een half uurtje was ik zat van deze houding dus toen heb ik me om laten vallen. Ik ging ervan uit dat je dan wel recht komt te liggen en vanuit die positie moest het toch mogelijk zijn om weer overeind te komen, nietwaar? Uiteindelijk lukte het. Ik zal u alle details besparen, want die zijn eigenlijk ook niet voor publicatie geschikt.
Ik kwam terug bij de man en ik heb de ladder in de kuil laten zakken en de man klom moeizaam uit het gat. Toen hij eruit was, keek hij me kwaad aan en vroeg waarom het zo ontzettend lang geduurd had. Ik vertelde hem dat het me in de rug was geschoten, maar toen ging hij helemaal over de rooie.
Of ik het leuk vond om een oude man in de maling te nemen en dat er geen respect meer was voor de hard werkende man en dat hij met plezier nog eens zo’n gat zou graven als míjn tijd gekomen was. Tja, ik heb maar niks meer gezegd; het had het waarschijnlijk alleen maar erger gemaakt.
Toen ik de ladder weer omhoog trok schoot het weer in m’n rug, maar de man zat met zijn rug naar me toe briesend op zijn fiets en vertrok richting het dorp.
Uiteindelijk ben ik natuurlijk wel weer thuis gekomen en toen de buurman ’s avonds thuiskwam uit zijn werk heeft die de ladder uit het gat gehaald. Het heeft erg veel moeite gekost om hem uit te leggen hoe die ladder daar terecht was gekomen en eigenlijk gelooft hij me nog steeds niet.
Dit alles is nu vier dagen geleden gebeurt enik loop al weer redelijk rechtop mijn dagelijkse rondjes.
Ik ben zelfs al weer even op de begraafplaats geweest en daar kwam ik de echte grafdelver tegen.
Die man stond foeterend bij het gat te kijken; ik ben er eens naast gaan staan. Toen ik tegen hem zei dat ik het een mooi gat vond en zo mooi recht en diep was hij dat wel met me eens. Hij haalde zijn neus eens goed op en zei dat het gat inderdaad mooi gegraven was, maar hij vroeg zich af hoe het daar kwam.
Verbaasd vertelde ik hem wat er vier dagen geleden gebeurd was en dat die man er veel voor over had gehad om het goed te doen. Ja, dat wist de grafdelver ook wel. De oude man, die hem had vervangen, was nog een liefhebber van het oude ambacht; het betere handwerk. Alleen was het jammer dat ze vroeger nog niet van die gedetailleerde plattegronden hadden, want daar had zijn vervanger geen kaas van gegeten.
Het gat had aan de andere kant van de grote steen gemoeten.
Tja, wie een kuil graaft voor een ander...